Vallende ridders
(opgenomen in de bundel ‘Mijn vriend Charms heeft het goed begrepen’ 2007)
“Alexej Alexejevitsj was een echte ridder. Toen hij eens vanuit een raam zag hoe een dame struikelde tegen de trottoirrand en uit haar handtas een glazen kapje voor een bureaulamp rolde dat ter plekke stuk viel, besloot Alexej Alexejevitsj, in een poging deze dame te helpen, zichzelf op te offeren, sprong uit een rijdende tram, viel en haalde tegen de stenen zijn hele gezicht open.”
Met de dubbele val aan het begin van het verhaal Een ridder zijn we terecht gekomen in een wereld waarin maar weinig op rolletjes loopt. Het zal dan ook nauwelijks verbazen dat aan het eind van het verhaal, waarin de ridder zich heeft ontpopt als een heldhaftige revolutionaire patriot, hij wordt afgevoerd ‘ergens in de richting van de admiraliteit’ na het zingen van het volgende lied:
“Op de barricaden
Gaan wij allen staan!
Voor de vrijheid verminken we ons
En gaan we eraan!“
Na de letterlijke val uit de opening ontwikkelt het verhaal zich tot één lange figuurlijke val van een heel leven. Zoals de doorgewinterde Charmslezer weet is Alexej Alexejevitsj bij lange na niet de enige hoofdpersoon van Charms die valt. Reden om ons af te vragen wat we moeten met al die vallende helden.
In het algemeen is elke interpretatie slechts een stuk van de waarheid over een tekst. Voor de teksten van Charms geldt dit nog sterker. Volgens theoloog Neil Carrick kom dit doordat de verhalen de lezer een raadsel geven, maar klaarblijkelijk te weinig aanwijzingen hebben voor de oplossing ervan. Het is niet alleen vanwege het beperkte perspectief van elke interpretator, maar Charms wil ons ook laten ervaren, dat het volledige begrip van een situatie, een tekst of de wereld überhaupt niet aan mensen is. Hierop zullen we later nog terugkomen.
Als we de betekenis van “de val” bij Charms onderzoeken moeten we dus steeds alert zijn dat elke uitleg maar een klein stukje van de waarheid is. Het is juist het tegelijkertijd geldig zijn van die verschillende betekenissen die de miniaturen van Charms zo rijk en smaakvol maken.
De val als onpersoonlijk mechaniek
Als Stan Laurel zich draait met een ladder op zijn schouder en Hardy twee keer aan het zwiepende gevaarte heeft weten te ontkomen door zich te bukken en de derde keer toch tegen de vlakte gaat, kun je niet anders dan in de lach schieten. Niemand denkt aan de pijn die de arme Oliver moet hebben van de klap van de ladder. Als Jan Klaassen klappen krijgt van Katrijn is dat ook niet zielig of tragisch maar gewoon leuk.
Net als Jan Klaassen en Oliver Hardy hebben de karakters bij Charms geen psychologische inhoud waardoor je met hen meevoelt. Het zijn louter maskers, louter clichématige karakters. En misschien geldt dit voor de personages van Charms nog iets sterker, omdat we nooit de tijd krijgen om ons in te leven. Na een summiere beschrijving in de openingszin waarin slechts duidelijk wordt dat ze snordragend en conciërge zijn, komen ze in de tweede zin onder de tram of vallen ze anderszins dood. We krijgen niet echt de tijd om ons te verdiepen in hun ziel. De filosoof Henri Bergson (door Charms veel gelezen) beschrijft in zijn studie “Het lachen” dat juist het ontbreken van medegevoel met het verhaalpersonage een voorwaarde is om tot lachen te komen. Als we met ze zouden meevoelen zou onze moraal ons tegenhouden.
Maar het niet meevoelen betekent nog niet dat we moéten lachen. Daarvoor is meer nodig. Net als bij Jan Klaassen en Laurel en Hardy gaat het bij Charms steeds om mechanische – onafwendbare, als vanzelf gaande gebeurtenissen. Bovendien zit er vaak een element van herhaling in. Bergson wijst erop dat dit mechanische juist zo grappig is, omdat het appelleert aan een gemeenheid en kwaadaardigheid die in ieder mens zit, waarbij de andere mens tot marionet wordt gereduceerd. We weten allemaal dat we de andere mens nooit alleen als middel van ons plezier zouden moeten beschouwen. Hij is ook altijd doel op zich. Maar in onze natuur zit ook een tiran, een kleine dictator die zijn macht wil doen gelden. Nietzsche heeft ons op de grootsheid en ridderlijkheid van deze machtwil gewezen en dat die vooral bevestigd moet worden. Dit is de herenmoraal. Maar of het nu uit morele overwegingen of uit kleine-mensen–angst is, feit is dat de meeste mensen geen adelaars zijn en niet heldhaftig leven. Hun machtwil kunnen ze slechts uitleven in gemene laagheden. De lach om de val is een onschuldige manier om deze laagheid een uitweg te bieden. Charms speelt met ons besef van deze laagheid. De lach werkt namelijk als een natuurlijke reactie – een niet te stoppen mechanisme – op het zien van een val. Maar zodra we gaan overdenken waarom we lachen ontstaat de bitterheid. We beseffen dat we lachen om de pijn van een ander en schamen ons. Daardoor weet Charms ons te raken met slotzinnen als “Lezer, denk eens goed over deze fabel na en je zult je beroerd voelen.”
De val als levenstragiek
Hier raken we aan een tweede manier waarop de val bij Charms werkt. Terwijl Charms ieder meevoelen met een van zijn karakters vermijdt en hij ons verleidt te lachen om hun leed, spreekt de verteller wel rechtsreeks tot de lezer en diens gevoel. Regelmatig spreekt hij de lezer aan op diens medegevoel of moraal.
Bijvoorbeeld in het verhaal “Vallen (van dichtbij en vanuit de verte)”. Het verhaal begint bij twee mensen die van het dak vallen van een gebouw van vier verdiepingen. Maar hun val lijkt eindeloos en het verhaal beschrijft een heleboel gebeurtenissen die in deze luttele momenten plaatsvinden. De vallers slaan pas te pletter nadat twee vrouwen die hen zien vallen, beginnen te schreeuwen. Alsof er een verband is tussen het schreeuwen en het te pletter slaan. Het schreeuwen lijkt de tijd in beweging te zetten, zoals de schreeuw van de vogel Phoenix in het Egyptische scheppingsverhaal dat ook deed. Met het in beweging zetten van de tijd, ontstaat er ook een toekomst. Maar die kan niet langer dan een fractie van een seconde duren, omdat de vallers gelijk te pletter slaan. In de laatste zin richt Charms zich dan rechtsreeks tot de lezer: “Zo slaan ook wij soms, in een val van bereikte hoogten, tegen de troosteloze kooi van onze toekomst te pletter.”
De val, die we voor ons zagen en waarom we moesten lachen, vooral ook doordat er een absurd spel met de tijd gespeeld werd, is door die laatste opmerking ook onze val geworden. Het gaat ook over ons leven of dat van onze naasten. En we weten allemaal dat het niet eeuwig goed gaat. Elke zonneschijn wordt door regen gevolgd. De dood is onafwendbaar. Doordat je eerst gelachen hebt om het mechanische poppenkastleed, ben je kwetsbaar en onvoorbereid op de persoonlijke toon van de slotzin. Misschien kun je er nog om lachen, maar uit je buik voel je de grimmigheid omhoog kruipen.
De smaak wordt extra bitter als we beseffen dat het geschreven is in 1940, een jaar voor zijn arrestatie, op een moment dat Charms’ persoonlijke situatie uitzichtloos is, hij geen inkomsten heeft en regelmatig honger leidt.
De vraag is waarom het vallen zo’n tragisch gevoel op kan roepen.
In het verhaal “Vallen” maar ook in de meeste val-scènes in andere verhalen is en geen reden of oorzaak en niemand is schuld aan de val. Het is een blind en zinloos natuurverschijnsel dat ons allen morgen kan treffen (en dus op een dag ons zál treffen). Daardoor roept het een gevoel van onmacht en verlies van controle op. De wereld die Charms ons schetst is er een van gevolgen zonder oorzaken. De krachten die ons lot bepalen zijn voor mensen ondoorgrondelijk. Je zou hier een link met het immer dreigende Stalistische regime kunnen zien. Maar ik denk dat het voor Charms verder gaat dan de politieke actualiteit. Dat het om een algemeen menselijk gegeven is dat de kennis van de oorzaken, de kennis van de zuivere orde, niet aan mensen gegeven is.
De val als verhaalontregelaar
Charms verhalen worden ook wel anti-verhalen genoemd. Hun structuur is zodanig dat de inhoud de vorm opeet. Een hoofdpersoon valt dood neer net nadat hij geïntroduceerd is. De hoofdpersoon wil iets bereiken, maar wordt al in de eerste bijzin zodanig van zijn stuk gebracht dat dit onmogelijk wordt.
De bekende vertelling van de man met het rode haar, “Het blauwe schrift No. 10””, die noch haar, oren, ogen, benen of een lijf blijkt te hebben, is het voorbeeld bij uitstek van een verhaal dat zichzelf vernietigt.
Een van de manieren waarop Charms zijn verhalen laat ontsporen, is door de hoofdpersoon te laten vallen, zoals in “Een ridder”, het verhaal uit de opening. Ook in het overbekende verhaal over de uit het raam vallende oude vrouwtjes is de val de manier om het verhaal voortdurend te laten haperen. “Door buitensporige nieuwsgierigheid viel een oude vrouw uit het raam, stortte naar beneden en was er geweest.”
Het feit dat de verhalen zichzelf vernietigen dwingt ons na te denken over hun diepere bedoeling. Charms was het niet alleen te doen om de gebeurtenissen in de vertelling. Maar als het niet om de plot gaat, waarom gaat het dan? Volgens Neil Carrick is elk kort verhaal van Charms tevens een “essay voor het gebruik van het verhaal als middel om de wereld te beschrijven.” Hij noemt ze “miniatuur Kritieken van de Zuivere Rede” naar het hoofdwerk van de filosoof Immanuel Kant over hoe ons denken werkt. Elk van de korte verhalen is een onderzoek van onze aannames over de wereld en onze mogelijke kennis erover.
"Wanneer ik gedichten schrijf, dan is voor mij niet de idee het allerbelangrijkste, niet de inhoud en niet de vorm, en evenmin het vage begrip `kwaliteit', maar iets dat nog veel vager en nog onbegrijpelijker is voor een rationele geest, (...), en dat is de zuiverheid van de orde”, zo schrijft Daniil Charms in een brief aan zijn vriendin Claudia Poegatsjova. Menselijke kennis van de “absolute orde”is beperkt. Het verhaal, het leven, het kunstwerk – ze zijn allemaal groter dan het begrip en controle van mensen. Charms probeert zijn teksten zo vorm te geven dat ze zijn lezers toch toegang verschaffen tot de verborgen kennis waarin het verband der dingen duidelijk wordt.
In de filosofische teksten die Charms eind jaren ’20 en begin jaren ’30 schreef, geeft hij enkele concrete aanwijzingen over zijn opvattingen over hoe teksten kunnen helpen om door te dringen tot de realiteit. Een van deze teksten is De Sabel (1929). Hierin vergelijkt Charms zichzelf met een timmerman die huizen bouwt met een sabel.
In de filosofische teksten die Charms eind jaren ’20 en begin jaren ’30 schreef, geeft hij enkele concrete aanwijzingen over zijn opvattingen over hoe teksten kunnen helpen om door te dringen tot de realiteit. Een van deze teksten is De Sabel (1929). Hierin vergelijkt Charms zichzelf met een timmerman die huizen bouwt met een sabel.
“Indien er niet meer een methode is
om een invasie van betekenissen te overwinnen,
dan moet men trots uit de oorlog vertrekken
en zijn vreedzame zaken doen.
Een vreedzame zaak is het bouwen van een huis
uit balken met behulp van een bijl.
(...)
Ik ben een timmerman gewapend met een sabel,
en ontmoet het huis als vijand.
Het huis, door de sabel in het middelpunt getroffen,
staat met het gewei neergebogen richting voeten.
Hier is mijn sabel, maat van mij
geloof en pen, furie van mij!”
Charms ziet zichzelf als iemand die de wereld, die invasie van betekenissen die op ons af komen, te lijf gaat door ze te vernietigen. Zijn verhalen bouwt hij als huizen, maar als gereedschap heeft hij een sabel. Hij bouwt dus door af te breken. Het vernietigen als vorm om tot kennis van de ware verborgen en mysterieuze orde te komen. Om tot die kennis te komen moet het verhaal ons uit ons evenwicht brengen. Het afbreken van het verhaal is een manier om onze verwachtingen te tarten en onze blik te openen.
Het beroemde verhaal van de vallende oude vrouwen is een duidelijk voorbeeld hiervan. Niet alleen door het repetitieve vallen als vormelement of door de vraag naar de moraal van die almaar vallende vrouwtjes. Maar ook door de rol van de verteller in dit verhaal.
“De naar buiten vallende vrouwen
Door buitensporige nieuwsgierigheid viel een oude vrouw uit het raam,stortte naar beneden en was er geweest. Een tweede oude vrouw boog zich uit het raam om naar de verongelukte te kijken, maar ook zij viel door buitensporige nieuwsgierigheid naar buiten, stortte naar beneden en was er geweest. Daarna viel een derde vrouw uit het raam, toen een vierde, en een vijfde. Toen de zesde oude vrouw viel, had ik er genoeg van naar ze te kijken, en ik liep naar de Maltsevskimarkt, waar naar men zei iemand aan een blinde een gebreide sjaal cadeau had gedaan. (1937)”
In de openingszin lijkt de verteller ons iets mee te delen dat de oorzaak van de eerste val aangeeft. Maar de opmerking “door buitensporige nieuwsgierigheid”roept gelijk een vraag op waarover die vrouw nieuwsgierig was. De verteller weet in feite niets meer dan wij. Hij is slechts een observator van dingen die gebeuren. Ook de laatste zin maakt ons op onze hoede. De verteller loopt weg naar iets, waarvan hij ook niet zeker weet of het er te zien zal zijn. Bovendien toont de laatste zin dat de verteller niet betrokken of bijzonder geïnteresseerd is in het voorval. Het is louter een beschrijving van wat hij zag. De verteller is hier dus verre van alwetend. Het is slechts een toeschouwer. Zijn beperkte autoriteit heeft meer gevolgen. Het hele verhaal begint erdoor te wankelen. Als degene die het verhaal vertelt de dingen niet zeker weet, wat is dan de zekerheid die het verhaal kan bieden? Behalve het vallen van de vrouwtjes valt hier ook de auteur van zijn voetstuk. Net als de lezers weet hij niet wat de ware orde is, de oorzaak van de dingen. En als zelfs de verteller onbetrouwbaar wordt, wat is er dan nog te geloven aan het verhaal. Het hele verhaal valt. En precies daardoor geeft het ons een stille vingerwijzing naar de diepe verborgen betekenis.
Wat er aan het einde van zo’n verhaal over is, is dat ook meestal wat gestamel “Laten we het liever niet meer over hem hebben” of een gebed tot God of de ijzige stilte.
De val als moment van inzicht:
“Zalig zij hij, die met zijn hoofd naar beneden valt: voor hem is de wereld anders, ook als is het maar voor even.” Geen citaat van Charms, maar van een andere Rus Vladislav Chodasevic (Moskou 1886-Parijs 1939) die dit in 1922 schreef. Het vat echter kernachtig samen wat we kunnen terugvinden bij Charms in de tekst en tekening Ik-O-Ik-Sir-Ik-Is (november 1931). In deze tekst-beeld combinatie laat hij zien dat het vallen niet alleen bij de toeschouwer tot inzicht leidt, maar juist ook bij de valler zelf. Als we naar de tekeningen kijken, zien we bovenaan drie tekens uit Charms’ geheime alfabet, die samen de naam van de Egyptische God Osiris vormen. Daaronder het Egyptische kruis. Dan een bloeiende bloem. Daaronder een boom op de kop met op de tak een mannetje met de handen in de lucht. Helemaal onderaan een teken dat Charms gebruikt om een venster aan te duiden.
De tekening en tekst bevatten vele symbolen en elementen die verbonden zijn met een van Charms’ lievelingsboeken “De Golem” van Gustav Meyrink. Zonder op alle details in te gaan (zie hiervoor Gerasimova en Kikitaev) is het voor dit moment interessant te kijken naar het onderste deel van de tekening. De omgekeerde boom, met op de tak het zwaaiende mannetje en daaronder het venster. De tekst bij de tekening breekt plotseling af op het punt waar de hoofdpersoon beschrijft wat hij ziet vanuit het venster. Dan vervolgt hij aan de linkerkant ter hoogte van de bloem op apocalyptische toon: “De hemelen draaien zich om en vallen op de aarde. Aarde en water vliegen op naar de hemel. De hele wereld staat op zijn kop. Als je alles ziet, dan zul je ontdekken, dat de bloem bloeit in je borst. Ik zeg: dat is het einde van de oude wereld, want ik heb een nieuwe wereld gezien.”
Het vallen uit het venster brengt de hoofdpersoon dus in een begenadigde positie waarin hij de wereld met nieuwe ogen ziet. Het onderste deel van de tekening wordt dan ook helder als we hem ondersteboven draaien. Het venster bevindt zich dan boven de boomkruin en de boom staat rechtop. Het mannetje blijkt nu aan de tak te bungelen met zijn hoofd naar beneden. Kennelijk net uit het raam gevallen. Bij nadere beschouwing herkennen we in het hangende mannetje de Tarot-kaart “De Gehangene”. Vanouds wordt deze kaart gekoppeld aan een spirituele toestand van de innerlijke verandering. Het is de ultieme overgave aan de situatie, de acceptatie, en het zelfinzicht, dat voorwaarde is voor de verandering. Dat Charms hier “De Gehangene” tekent na de val uit het raam, is als het ware de onderstreping van zijn overtuiging dat de val tot inzicht leidt.
Overigens zien we deze gehangene ook opduiken aan het einde van het eerder genoemde favoriete verhaal van Charms, “De Golem” van Gustav Meijrink. Aan het einde van deze roman valt de dubbelganger van de hoofdpersoon van het dak met een koord aan zijn voeten. In zijn val ziet hij zichzelf voor het venster staan in een brandende kamer. Een val die symbool staat voor de hele Roman. Het is misschien hier dat Charms de inspiratie vond, waardoor de val tot zo’n belangrijk motief in zijn werk kon groeien.
Vallen is geen springen en geen vliegen. Vallen is het verlies van evenwicht, het verlies van controle. Charms probeert met zijn teksten ons uit ons evenwicht te brengen zodat we onze controle verliezen. Daarom maakt hij anti-verhalen. Daarom morrelt hij aan de autoriteit van de auteur. Daarom spreekt hij zijn lezers direct aan. Het verhaal als een voortdurende poging ons pootje te lappen. Ons te laten wankelen en te laten vallen. Opdat ook wij even de wereld met nieuwe ogen kunnen zien.
Voor deze tekst is gebruik gemaakt van:
Bergson, H., ‘Het Lachen’, Boom, 1993 (oorspr. Le Rire, 1899).
Carrick, N, ‘Daniil Kharms: theologian of the absurd’, University of Birmingham, 1998.
Gerasimova, A., en Nikitaev, A., ‘Charms und der Golem’ in Schreibheft, Zeitschrift für Literatur, Nr. 40, November 1992
Jaccard, J.Ph., 'Daniil Harms et la fin de l'avant-garde russe', Lang, Bern etc., 1991
Charms, D.I. , 'Brieven en Dagboeken', 1993.
Charms’ filosofische teksten: acht teksten die samen verschenen zijn in boek 2 van het de Russische uitgaven van het verzameld werk. Kharms, D.I. (PSS), 'Polnoe sobranie sochinenij', Tom 2, Sankt-Peterburg, 1997, pp. 295-315 (1997).
Izmerenie veshej (Meting der dingen) , Sablja (De sabel), Odinachat utverzjdenie Daniila Ivanovicha Kharmsa (11 stellingen volgens D.I. Charms, in vertaling verschenen in Ik zat op het dak, 1999, pp.26-27), Predmety i figury, otkrytye Daniilom Ivanovichem Kharmsom (Voorwerpen en Figuren, ontdekt door D.I. Charms, in het Nederlands verschenen in Ik zat op het dak, 1999, pp.28-30), Myr (Wijreld), Cisfinitum (Cisfinitum), Null i noll (Nul en nil), O kruge (Over de cirkel);
Het hier geciteerde ‘De Sabel’ is in mijn eigen vertaling.